Spanningsindicator

De spanningsindicator meet de krapte op de arbeidsmarkt. Hij geeft de verhouding weer tussen het aantal werkzoekenden zonder werk, in bemiddeling, en het aantal beschikbare vacatures. Als deze verhouding groot is, verloopt het invullen van jobs vlotter.

Om de spanningsindicator te berekenen, wordt de verhouding genomen tussen het gemiddeld aantal werkzoekenden zonder werk, in bemiddeling, van de laatste 12 maanden en het gemiddelde aantal openstaande vacatures in dezelfde periode. De spanningsindicator kan zowel voor de algemene arbeidsmarkt als voor individuele beroepen berekend worden. Verschillen in de spanningsindicator vormen interessante vergelijkingspunten tussen beroepen.

Bij de interpretatie is het opletten: hoe hoger de indicator, hoe hoger het aantal werkzoekenden zonder werk, in bemiddeling, per openstaande vacature en dus hoe lager de spanning op de arbeidsmarkt. Zo betekent een spanningsindicator ‘1’ dat er theoretisch 1 werkzoekende zonder werk, in bemiddeling, beschikbaar is per vacature. Een spanningsindicator ‘100’ duidt op honderd beschikbare werkzoekenden per vacature.

Dit is een theoretisch cijfer, dat geen rekening houdt met in vacatures gevraagde competenties of met competenties die werkzoekenden bezitten. Ook tellen enkel vacatures mee uit het Normaal Economisch Circuit, zonder uitzendopdrachten en rechtstreeks aan VDAB gemeld. Vacatures via uitzendopdrachten of werving- en selectiekantoren vallen buiten beschouwing. Daarom zegt de spanningsindicator weinig als cijfer op zich. Vooral de evolutie van de spanningsindicator of de vergelijking tussen beroepen is betekenisvol.